De oorspronkelijke functie van de Trierse Poort (een 17 meter hoge vierkante toren waarvan de zijden ongeveer 8 meter breed zijn) was bezoekers toegang verlenen tot de stad. In 1332 kende Jan de Blinde, graaf van Luxemburg en van La Roche, koning van Bohemen en Polen, Bastogne het Stadscharter toe. In ruil daarvoor was de stad verplicht om de stadswallen te onderhouden en dienden de burgers de wacht op te trekken.

In 1688 worden de stadswallen op bevel van koning Lodewijk XIV vernield en wordt de Trierse Poort omgebouwd tot gevangenis en verblijfplaats voor reizigers. Het bouwwerk zou deze functie tot in 14-18 blijven vervullen.

In de 19de eeuw drongen restauratiewerken zich op. De schade die door het Offensief van Von Rundstedt in 1944-45 werd aangericht, herleidde het bouwwerk nagenoeg tot een ruïne. Vandaag is de Trierse Poort het laatste overblijfsel van de versterkingen die de stad tijdens de middeleeuwen omringden.

Gecombineerd bezoek met de Kerk Saint-Pierre mogelijk.